Nieuwe website


NIEUWE WEBSITE Vanaf juni 2016 heb ik een nieuwe website waarop u over mijn literaire activiteiten kunt lezen. Er staat informatie op over mijn bundels, mijn roman en mijn publicaties in literaire tijdschriften. Ook staat er een aantal gedichten en zeer korte verhalen op deze website, die u kunt vinden achter deze link. Op deze blog zal ik nog regelmatig nieuwe gedichten en verhaaltjes neerzetten. De titel van de blog heb ik gewijzigd om verwarring met mijn nieuwe website te voorkomen.

vrijdag 10 juni 2016

Blauwe sneeuw

Ik telde de dagen nooit. Ik wist niet of het mei, maandag
of schippersdag was. Soms scheen de zon of sneeuwde het.
Blauwe sneeuw, zei mijn moeder, ze loog. Ze bedroog hem.
De woorden kende ik niet, ik leerde ze kennen in de loop der jaren.

De nachten telde ik wel, dan kwamen de vliegtuigen over.
Ik zwaaide naar de piloten. Mijn moeders bed lachte, ik hoorde
haar tong ratelen in haar strot, stomme reuzenratelaar.
De man droeg mijn moeders pyjama. Ze deden de zee na.

De geur van schuim heb ik altijd onthouden.
Die vulde mijn nachten, die keerde het tij. Ik kleurde
een zon boven zee, zweefvliegtuigen met dode piloten.
Gestreepte pyjama's in blauwe sneeuw. Het werd mei.

woensdag 8 juni 2016

Polderstappen


Zo was er een kind dat rondliep in het weiland.
Het schepte met zijn net in de sloot naar wondervisjes,
kuste zijn zus die altijd suikerwater dronk.

Er waren zelden donderwolken. Er was een moeder
die voor het avondeten appels schilde en haar neus optrok
wanneer de boer zijn koeien schijten liet op het pad.

Er was de rust van stappende blauwe reigers,
Het geluk van zingende grutto’s die overtrokken.
Een vader die terugkwam.

Later verschroeide de warmte zijn jonge voeten.
Er vormden zich kiezels die in de loop der jaren alsmaar heter werden,
zodat de weg terug altijd met pijn gepaard zou gaan.

Cilja Zuyderwyk
Juni 2016

zondag 20 maart 2016

Heen en weer

We rijden precies in twee uur van Leerdam naar Zuid-Limburg en vanzelfsprekend ook weer terug. Ik achter het stuur, omdat Jan niet rijdt. Ik heb mijn pijnlijke spieren tegen de rug de autostoel gedrukt. Mijn knie knakt af en toe en we stellen vast dat er steeds meer vrachtwagens rijden. Ik word gestoord van de rits aan verschillende maximumsnelheden. Soms negentig, af en toe honderd en vaak honderdtwintig of honderddertig, maar waar? Jan moet van mij op de kleine bordjes langs de weg letten en me waarschuwen als ik te hard rijd. Doen ze dit expres om zoveel mogelijk verkeersboetes te innen. Wij veronderstellen dat dit zo is. We hebben altijd weinig met de overheid op. Ik mijmer over de afgelopen dagen, de wandelingen, het eten, de eerste koffie op een terras, vogels die we hebben gehoord en gezien. De bundel van Kira Wuck die ik las en waardoor ik enorm veel zin kreeg om verder te schrijven aan mijn nieuwe verhaal. Nu koken, ik had zo'n zin in spruitjes.
'Die krijgen we niet meer', zei de mevrouw van de supermarkt, 'want maandag is het lente'.

dinsdag 15 oktober 2013

Meehelpen

Meehelpen

Vandaag kwam ik hem weer tegen. Een stevige vijftiger met zwart haar, bolle buik en bruine kop. Vorige week vertelde hij mij dat zijn schoonmoeder helemaal verkankerd was en er niets meer aan te doen was. Ze ging nu versterven. Ik toonde mijn medeleven.
Vandaag vroeg ik hem hoe het ging.
‘Niks meer,’ ze hij, ‘we zitten dag en nacht aan haar sterfbed.’
‘Wat een nare tijd,’ zei ik.
‘Ach, hoort bij het leven.’
Hij veegde met de rug van zijn hand zijn mond af.
Hij kwam wat dichter bij me staan en zei: ’Maar het ergste mot nog kommen.’
‘Wat dan?’ vroeg ik.
Hij zuchtte.
‘Ik mot de kist dragen en hem in het vuur douwen. Da’s nieuw
tegenwoordig, je mag meehelpen.’
Hij zette zijn borst vooruit.
‘Ze hebben me gevraagd en dan ken je natuurlijk geen nee zeggen.’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Dan moet je er maar een beetje afstand van nemen,’zei ik.
Ik zag tranen in zijn ogen en hij sprak: ’Ach, ik heb altijd al vuurtje willen stoken.’

Cilja Zuyderwyk

Oktober 2013

woensdag 6 februari 2013

Nattigheid


Nattigheid

Om tien uur ‘s morgens stapten Derek en Yasamine in de auto en gingen op weg naar Montferland. Johanna had haar adresgegevens naar hen gemaild en Yasamine had ze die ochtend ingetikt in haar iPhone en de route vervolgens bekeken. De Tomtom had het de dag ervoor begeven, precies op het moment dat ze hem zo nodig hadden.
'Dat is geen goed voorteken,' zei Yasamine, die er al haar leven lang een huis-, tuin- en keukenbijgeloof op nahield.
Na Utrecht en Arnhem volgden ze de richting Doetinchem en namen de afslag Didam. Yasamine kreeg het steeds benauwder.
'Waar komen we in hemelsnaam terecht, Derek,'  vroeg ze, 'in welke godvergeten uithoek van Nederland.'
Ze hield niet van het platteland en nog minder van uithoeken waar volgens haar geen donder te beleven viel. Die vrouwen daar! Ze haatte vrouwen die eruit zagen als volgepropte leverworsten, vaalgrijze gezichten hadden en bruine kringen onder de ogen en gekleed gingen in driekwart lichtblauwe polyester regenjas met een idem knoopceintuurtje, waarin ze vooral nooit wilden opvallen. Zo oersaai en typisch Nederlands! Ze gruwde van dit soort beelden.

'Doe nou eens rustig, Mina, maak eens een beetje ruimte in je hoofd voor andere denkbeelden. Niet iedereen wil of kan leven zoals jij. Je bent altijd zo vooringenomen.'
Hij had een sigaret opgestoken en keek uit het autoraam.

'Wat heeft dat kind eigenlijk bezield,' vroeg ze na een korte stilte, 'als jij het begrijpt, ik begrijp er nog steeds helemaal niets van.'
Derek keek naar buiten. Voor zijn ogen trokken bonte kleurschakeringen voorbij,  kleurnuances die hij zo zou kunnen gebruiken in een ontwerp voor nieuwe tapijten. De zon belichtte de toppen van de hoge dennenbomen. Het was stil op de weg, zo uitgestorven als het hier was had hij het in tijden niet meegemaakt.
'Kijk eens om je heen, Yasamine, wat een prachtige natuur. Heerlijk om hier te rijden, wat een rust vergeleken bij ons in Rotterdam.'
'Je wordt oud, Derek,' zei ze, terwijl ze in de autospiegel haar lippen bijwerkte met een zachtroze lipstick. 'Laat ik je dit zeggen, liever met een hoofddoek in Tabriz dan met een permanentje in Zeddam. Ik hou van elegantie, Derek, van schoonheid, van prachtige stoffen en gracieuze gewaden. Mijn god, zo’n verschrikkelijke truttige kleding die de vrouwen hier vaak dragen. Weet je nog toen we naar Maria werden gebracht door die grijze muis die ons uit het kerkje in Dordrecht ophaalde en ons naar, hoe heette dat gat nou schat, bracht. Ik wist niet dat dat soort vrouwen bestond. De hele autorit heb ik naar haar moeten kijken.'
Derek doofde zijn sigaret in het asbakje op het dashboard.
'Iets met een M,' zei Derek, 'maar ik weet het niet meer, ik moest het van jou vergeten.'
Yasamine stak een sigaret op.
'Ach onzin, jij hebt een geheugen als een zeef. Je kon het een paar jaar geleden niet eens meer terugvinden op de kaart. Maar gelukkig viel die Maria mee, die had wel iets, vond je niet?'
'Ja, Maria was een aantrekkelijke vrouw.'
'Aantrekkelijk?' zei Yasamine. Ze zwaaide met haar rode nagels in de lucht alsof ze dat domme idee weg wilde wapperen.
‘Ze was boers, Derek, maar ze had iets krachtigs en levendigs, dat maakte haar mooi.'
'Je hebt gelijk, Mina. Ik moet nu even opletten, we moeten hier ergens afslaan en een zijweggetje in.'
Hij stopte aan de kant van de weg. Ze keken op de iPhone van Yasamine.
'Ik zie alleen maar van die verdomde sparren om me heen,' zei ze.
'Maria aantrekkelijk,' mompelde Yasamine nog hoofdschuddend toen Derek weer optrok.
Na nog wat gekibbel vonden ze uiteindelijk de juiste weg en draaiden ze na tien minuten het pad van De Spickelaer op.
'Oh, wel een prachtig huis,' zei Yasamine, 'maar ik hoor honden.'
'Die zitten binnen,' zei Derek.

Op haar hoge hakken trippelde ze aan de zij van Derek naar de voordeur van het appartement van Johanna. Ze stond al in de deuropening te wachten.
'Kindje,  kindje, hoe heb je dit uit kunnen kiezen. Wat een reis.'
Ze kuste, stapte naar binnen en liep langzaam door alle vertrekken.
'Wel een mooi appartement, hoor. Leuke frisse kleurstellingen, beetje design, hoog Ikeagehalte, maar goed, dat is begrijpelijk. Je weet als eigenaar natuurlijk niet van tevoren hoe de mensen met je spullen zullen omgaan. Waarom heb je trouwens geen kleed voor op die kale tegels aan ons gevraagd. Nou, ja.'  Ze schudde met haar hoofd.
'Oh, je hebt ook een eigen terrasje. Dat is heerlijk in het voorjaar en de zomer. Wat vind jij ervan, Derek?'
'Een hele mooie ruimte, groter dan ik dacht. Leuke slaapkamer en zelfs een piano. Ik kan me voorstellen dat je je hier erg prettig voelt. Je bent altijd al een kind van de natuur en het buitenleven geweest.'
'Ik heb appeltaart voor jullie gebakken,'  zei Johanna, ' van appels uit mijn eigen tuin.'
Haar ouders namen plaats op de bank. Haar vader strekte zijn rug, haar moeder nestelde zich schuivend in de kussens. Johanna sneed forse punten van de taart en legde ze op schoteltjes.
'Wat een heerlijke rust hier,' zei haar vader en nam een grote hap van de appeltaart.
'Lekker hoor,' zei haar moeder met een volle mond.
'Zullen we zometeen nog even de tuin bekijken?' vroeg Johanna.
'Kan dat dan met deze schoenen?' vroeg haar moeder, ze strekte haar benen en toonde de onberispelijke glimmende pumps aan haar dochter.  
'Ik heb wel een paar extra laarzen in de hal staan.'
Als door een wesp gestoken, vroeg haar moeder 'Rubberlaarzen?'
Johanna keek haar met een niet mis te verstane blik aan.
'Het is goed, kindje,'  zei haar moeder ‘ik hoop dat ze niet te groot zijn’.

Cilja Zuyderwyk

vrijdag 21 december 2012

Bijdrage schrijfwedstrijd: ' Wie durft?'

Oproep in de Volkskrant van 29 september 2012.


Bijdrage schrijfwedstrijd Hella Haase:’Wie durft?’

Gevonden in de nalatenschap van Hella Haasse, die een jaar geleden op 93-jarige leeftijd overleed, hiernaast voor het eerst gepubliceerd: het begin van een verhaal. Een getikt velletje slechts, maar onmiddellijk intrigerend. ‘Hella kon direct de spanning opbouwen’, zegt haar redacteur Patricia de Groot.
Hoe zou Het veld verder gaan. Wie durft dit verhaal te voltooien? U mag maximaal 700 woorden toevoegen.
Ik heb dus meegedaan, niet gewonnen, maar vond het een bijzondere schrijfervaring. Hieronder het door mij voltooide verhaal.


Het veld

Hella Haasse en Cilja Zuyderwyk

Vaak als hij thuis kwam, tegenwoordig, was zijn vrouw nog niet terug van haar middag-inkopen. Hij hing zijn jas over de kapstok, legde zijn tas op het gangtafeltje. Door de openstaande deuren links en rechts kon hij de hele woonruimte overzien. Nog was de geur van nieuwe stoffering flauw waarneembaar, De eetkamerstoelen stonden met de zittingen onder het tafelblad geschoven. De boeken in de kast, de ornamentjes en vazen op de vensterbank en het buffet waren symmetrisch, en in het gelid, opgesteld. Het hout van de meubels glansde, het goedgewreven zeil op de vloer weerspiegelde vaag de vormen van de laag-bij-de-grondse dingen. De bladeren van de planten glommen ook. Hij wist dat zij die ‘s morgens een voor een afsponsde. In de keuken lag een smetteloos roestvrij stalen aanrecht te wachten, in de slaapkamer het witte vierkant van het bed.. Dat er tijd verstreken was tussen iedere thuiskomst, dat het zomer was of winter, viel alleen op te maken uit de aard van het daglicht, uit de tint van de lucht achter de grote ramen. Te oordelen naar de orde in huis bestond er niets dan een onveranderlijk nu en hier. Hij waste zich in de badkamer, tussen blanke tegels en nog blanker email, vouwde met een gevoel van schuld de brandschone rulle handdoek open, schoof de mat zorgvuldig recht voor hij wegging. Meestal stond hij dan een tijdlang in de woonkamer voor het raam: nu de dagen korter werden, zonder licht aan te steken. Schemering daalde over het braakliggende terrein beneden hem, verleende een geheimzinnige onwezenlijke schoonheid als van een abstracte grafiek, aan de afvalhopen, wildernissen van onkruid en resten van gesloopte huizen. De zwarte kuilen leken toegangen tot een andere wereld. Hij keek naar de reusachtige glazen dozen van de flatgebouwen aan de overkant van het veld, en naar de bushalte in de verte, aan de weg die naar de winkels voerde. Steeds minder vaak zag hij zijn vrouw daarvandaan komen aanlopen. Toch vroeg hij haar nooit welke weg zij dan wel genomen had. Zodra zij thuis was, ging de tijd verder. De lampen begonnen te branden. Ze kuste hem op de wang, deed een schort voor, droeg haar boodschappenmand de keuken in. Terwijl zij de tafel dekte, glimlachte zij tegen hem, geruststellend. Die glimlach maakte hem beschaamd, hij wist niet waarom. Hij zei nooit iets over het wachten, over de verwondering en het lichte onbehagen, die haar afwezigheid in hem wakker riepen.////// Hij glimlachte ook naar haar en stak een sigaar op uit de doos die zij al voor hem had klaargezet. Terwijl zij kookte hoorde hij het geklik van haar hakken op het keukenzeil. Als spel bedacht hij welke gerechten ze op tafel zou zetten. Hij hoorde de aardappelen in de pan plonzen, haar krachtig hakken van de uien of de spinazie, het aanbraden van het vlees.
‘De wind is weer gaan liggen,’ sprak ze vanuit de keuken.
Hij hield van haar lijzige stem, het donkere timbre met de nasale klank. Alles aan haar was verstild.
‘Ja,’ zei hij, ‘het weer is aangenamer dan gisteren.’
‘De wind waait altijd pal over het braakliggende veld. Ik heb vandaag toch een hoofddoek op gedaan en mijn wintermantel uit de kast gehaald.’
Hij zag het beeld van haar voor zich, in haar getailleerde wintermantel, haar slanke benen in zwarte onberispelijke pumps. Hij stak de stekker van de schemerlamp in het stopcontact. Het schemerlicht vlijde een gele gloed over het tafellaken.
‘Het is zo weer winter,’ zei hij en doofde zijn sigaar in de asbak met schelpenzand.

‘s Nachts dwaalden zijn gedachten regelmatig af, hij vroeg zich dan af of hij haar eerder had ontmoet, in een vorig leven wellicht, alhoewel hij niet in reïncarnatie geloofde. Vanaf het begin was er sprake van liefde geweest, een kabbelend gevoel van houden van, van hartstocht was geen sprake. Als ze vreeën in het schemerdonker, gloeide haar gezicht als van een meisje van dertien dat iets deed wat niet mocht. Hij streelde over haar zijden nachtjapon, kuste haar donkere haren. Haar koude handen beroerden zijn rug en zijn dijen. Als hij opgewonden was liet ze hem lijdzaam begaan en gleed daarna in een diepe, rustige slaap. Hij lag dan nog wakker, luisterde naar de geluiden die van buiten kwamen: de laatste bus die in de verte langzaam optrok, het niets dat op hem neerstreek als een loodzware deken.
Een kind was er niet gekomen, ook daarin had ze zonder veel woorden berust. Het was geen onverschilligheid die haar deed zwijgen, het was de acceptatie van de gang der dingen. Af en toe legde zij aan tafel haar hand op de zijne en keek hem aan. Een onbeschreven blad, dacht hij, zoals het braakliggende veld onder hun flat, een geheimzinnige onwezenlijke schoonheid, met donkere kringen onder haar lichtgrijze ogen. Als haar mond open ging, had hij de drang om naar binnen te kruipen, haar wonderlijke wereld van daaruit te verkennen, te weten wie ze was.
Op een koude novemberavond sneed de wind dwars door zijn jas en moest hij zijn hoed van het hoofd nemen. Hij was afgestapt en had de fiets aan de hand genomen. Vanaf het veld waaiden stukken karton op en kletterden tegen zijn spaken. Hij kon de bocht rond de flat nauwelijks nemen. De wind hoorde hij nog nagieren in de donkere betonnen gang van de kelder. Hij opende met zijn sleutel de fietsenbox en zette zijn fiets op de standaard naast de grijze magazijnstellingen. Toen hij boven gekomen was en de voordeur opende, rook hij de geur van verse bloemen. Hij legde zijn tas op het gangtafeltje en liep met zijn jas aan naar de woonkamer. Een van de vier eetkamerstoelen was nog niet onder het tafelblad geschoven, op de tafel prijkte een bos donkerrode rozen. Hij liep naar de slaapkamer, op de witte sprei was een afdruk te zien van iemand die kousen of schoenen had aangetrokken. De linnenkast met de grote spiegel stond op een kiertje en maakte een piepend geluid bij het openen, de wintermantel en hoofddoek ontbraken. De foto van haar vader die sinds jaar en dag op het gepolitoerde dressoir prijkte was verdwenen. Hij ging voor het raam staan. Er was vandaag een hijskraan geplaatst die nu werkeloos op het veld stond. Hij keek in de richting van de bushalte, er stapten twee vrouwen uit, de storm verwaaide hun haren. Zijn vrouw was er niet bij. In het schemerdonker zag hij het silhouet van een hoofddoek over het veld dansen en verdwijnen tussen het puin van een die dag gesloopt huis.



zaterdag 10 november 2012

Alle tijd van de wereld


Achter het draaideurtje van de supermarkt doemt ze op. Ze staat te twijfelen bij het groentenvak, pakt een kleine bloemkool, ruilt hem in voor een grotere, bekijkt hem nogmaals, plukt een paar koolbladeren af en legt hem alsnog terug. Achter haar plastic brilletje fonkelen twee guitige ogen die op zoek zijn naar de mijne. Beet!

- Weet u misschien welke dag het vandaag is? vraagt ze.
Ik heb me op de vraag voorbereid, dat doe ik direct als ik haar steile spierwitte haar ontdek tussen de paprika’s en de druiven. Buiten vermoedde ik al haar aanwezigheid, de fiets stond pontificaal geparkeerd tegen de boom voor de supermarkt. De twee leren fietstassen puilden uit met eerder gedane boodschappen.
-Woensdag, zeg ik.
- O, dan heb ik nog alle tijd, zegt ze met een glimlach.

Ze pakt een tros bananen en legt hem op de weegschaal. Ik hoop dat mijn karretje niet piept, mijn hakken niet te hard klikken, ik haar op mijn tenen geruisloos aan de achterkant kan passeren om mijn eigen boodschappen te doen. Dan draait ze zich om, houdt mijn boodschappen karretje met haar tanige hand tegen en vraagt:
-Weet u hoe oud ik ben?

Ik weet het, ik weet het zeker al twee jaar.
- Mag ik raden, vraag ik, negentig.
- Tweeënnegentig, zegt ze triomfantelijk, tweeënnegentig en ik fiets nog elke dag, kijk maar, en ze wijst met een trillende vinger naar het zwarte vehikel dat tegen de beuk staat geparkeerd.
- Verleden week was ik bij de dokter en die zei,  mens wat ben jij nog actief en met dat hartje van je is ook nog alles in orde. Ja, twee jaar geleden ging het even mis, toen hebben ze me naar het ziekenhuis gebracht. Ik moest twee dagen blijven. Het was heerlijk, net een hotel en een prachtig uitzicht over de stad. Maar ja, ze houden daar tegenwoordig geen kostgangers.
Maar, mag ik u iets vragen? Weet u misschien welke dag het vandaag is?
- Woensdag, zeg ik.
- O, dan heb ik nog alle tijd en ze weegt zorgvuldig haar bananen voor de tweede keer af.


Cilja Zuyderwyk, 2011