Nieuwe website


NIEUWE WEBSITE Vanaf juni 2016 heb ik een nieuwe website waarop u over mijn literaire activiteiten kunt lezen. Er staat informatie op over mijn bundels, mijn roman en mijn publicaties in literaire tijdschriften. Ook staat er een aantal gedichten en zeer korte verhalen op deze website, die u kunt vinden achter deze link. Op deze blog zal ik nog regelmatig nieuwe gedichten en verhaaltjes neerzetten. De titel van de blog heb ik gewijzigd om verwarring met mijn nieuwe website te voorkomen.

vrijdag 21 december 2012

Bijdrage schrijfwedstrijd: ' Wie durft?'

Oproep in de Volkskrant van 29 september 2012.


Bijdrage schrijfwedstrijd Hella Haase:’Wie durft?’

Gevonden in de nalatenschap van Hella Haasse, die een jaar geleden op 93-jarige leeftijd overleed, hiernaast voor het eerst gepubliceerd: het begin van een verhaal. Een getikt velletje slechts, maar onmiddellijk intrigerend. ‘Hella kon direct de spanning opbouwen’, zegt haar redacteur Patricia de Groot.
Hoe zou Het veld verder gaan. Wie durft dit verhaal te voltooien? U mag maximaal 700 woorden toevoegen.
Ik heb dus meegedaan, niet gewonnen, maar vond het een bijzondere schrijfervaring. Hieronder het door mij voltooide verhaal.


Het veld

Hella Haasse en Cilja Zuyderwyk

Vaak als hij thuis kwam, tegenwoordig, was zijn vrouw nog niet terug van haar middag-inkopen. Hij hing zijn jas over de kapstok, legde zijn tas op het gangtafeltje. Door de openstaande deuren links en rechts kon hij de hele woonruimte overzien. Nog was de geur van nieuwe stoffering flauw waarneembaar, De eetkamerstoelen stonden met de zittingen onder het tafelblad geschoven. De boeken in de kast, de ornamentjes en vazen op de vensterbank en het buffet waren symmetrisch, en in het gelid, opgesteld. Het hout van de meubels glansde, het goedgewreven zeil op de vloer weerspiegelde vaag de vormen van de laag-bij-de-grondse dingen. De bladeren van de planten glommen ook. Hij wist dat zij die ‘s morgens een voor een afsponsde. In de keuken lag een smetteloos roestvrij stalen aanrecht te wachten, in de slaapkamer het witte vierkant van het bed.. Dat er tijd verstreken was tussen iedere thuiskomst, dat het zomer was of winter, viel alleen op te maken uit de aard van het daglicht, uit de tint van de lucht achter de grote ramen. Te oordelen naar de orde in huis bestond er niets dan een onveranderlijk nu en hier. Hij waste zich in de badkamer, tussen blanke tegels en nog blanker email, vouwde met een gevoel van schuld de brandschone rulle handdoek open, schoof de mat zorgvuldig recht voor hij wegging. Meestal stond hij dan een tijdlang in de woonkamer voor het raam: nu de dagen korter werden, zonder licht aan te steken. Schemering daalde over het braakliggende terrein beneden hem, verleende een geheimzinnige onwezenlijke schoonheid als van een abstracte grafiek, aan de afvalhopen, wildernissen van onkruid en resten van gesloopte huizen. De zwarte kuilen leken toegangen tot een andere wereld. Hij keek naar de reusachtige glazen dozen van de flatgebouwen aan de overkant van het veld, en naar de bushalte in de verte, aan de weg die naar de winkels voerde. Steeds minder vaak zag hij zijn vrouw daarvandaan komen aanlopen. Toch vroeg hij haar nooit welke weg zij dan wel genomen had. Zodra zij thuis was, ging de tijd verder. De lampen begonnen te branden. Ze kuste hem op de wang, deed een schort voor, droeg haar boodschappenmand de keuken in. Terwijl zij de tafel dekte, glimlachte zij tegen hem, geruststellend. Die glimlach maakte hem beschaamd, hij wist niet waarom. Hij zei nooit iets over het wachten, over de verwondering en het lichte onbehagen, die haar afwezigheid in hem wakker riepen.////// Hij glimlachte ook naar haar en stak een sigaar op uit de doos die zij al voor hem had klaargezet. Terwijl zij kookte hoorde hij het geklik van haar hakken op het keukenzeil. Als spel bedacht hij welke gerechten ze op tafel zou zetten. Hij hoorde de aardappelen in de pan plonzen, haar krachtig hakken van de uien of de spinazie, het aanbraden van het vlees.
‘De wind is weer gaan liggen,’ sprak ze vanuit de keuken.
Hij hield van haar lijzige stem, het donkere timbre met de nasale klank. Alles aan haar was verstild.
‘Ja,’ zei hij, ‘het weer is aangenamer dan gisteren.’
‘De wind waait altijd pal over het braakliggende veld. Ik heb vandaag toch een hoofddoek op gedaan en mijn wintermantel uit de kast gehaald.’
Hij zag het beeld van haar voor zich, in haar getailleerde wintermantel, haar slanke benen in zwarte onberispelijke pumps. Hij stak de stekker van de schemerlamp in het stopcontact. Het schemerlicht vlijde een gele gloed over het tafellaken.
‘Het is zo weer winter,’ zei hij en doofde zijn sigaar in de asbak met schelpenzand.

‘s Nachts dwaalden zijn gedachten regelmatig af, hij vroeg zich dan af of hij haar eerder had ontmoet, in een vorig leven wellicht, alhoewel hij niet in reïncarnatie geloofde. Vanaf het begin was er sprake van liefde geweest, een kabbelend gevoel van houden van, van hartstocht was geen sprake. Als ze vreeën in het schemerdonker, gloeide haar gezicht als van een meisje van dertien dat iets deed wat niet mocht. Hij streelde over haar zijden nachtjapon, kuste haar donkere haren. Haar koude handen beroerden zijn rug en zijn dijen. Als hij opgewonden was liet ze hem lijdzaam begaan en gleed daarna in een diepe, rustige slaap. Hij lag dan nog wakker, luisterde naar de geluiden die van buiten kwamen: de laatste bus die in de verte langzaam optrok, het niets dat op hem neerstreek als een loodzware deken.
Een kind was er niet gekomen, ook daarin had ze zonder veel woorden berust. Het was geen onverschilligheid die haar deed zwijgen, het was de acceptatie van de gang der dingen. Af en toe legde zij aan tafel haar hand op de zijne en keek hem aan. Een onbeschreven blad, dacht hij, zoals het braakliggende veld onder hun flat, een geheimzinnige onwezenlijke schoonheid, met donkere kringen onder haar lichtgrijze ogen. Als haar mond open ging, had hij de drang om naar binnen te kruipen, haar wonderlijke wereld van daaruit te verkennen, te weten wie ze was.
Op een koude novemberavond sneed de wind dwars door zijn jas en moest hij zijn hoed van het hoofd nemen. Hij was afgestapt en had de fiets aan de hand genomen. Vanaf het veld waaiden stukken karton op en kletterden tegen zijn spaken. Hij kon de bocht rond de flat nauwelijks nemen. De wind hoorde hij nog nagieren in de donkere betonnen gang van de kelder. Hij opende met zijn sleutel de fietsenbox en zette zijn fiets op de standaard naast de grijze magazijnstellingen. Toen hij boven gekomen was en de voordeur opende, rook hij de geur van verse bloemen. Hij legde zijn tas op het gangtafeltje en liep met zijn jas aan naar de woonkamer. Een van de vier eetkamerstoelen was nog niet onder het tafelblad geschoven, op de tafel prijkte een bos donkerrode rozen. Hij liep naar de slaapkamer, op de witte sprei was een afdruk te zien van iemand die kousen of schoenen had aangetrokken. De linnenkast met de grote spiegel stond op een kiertje en maakte een piepend geluid bij het openen, de wintermantel en hoofddoek ontbraken. De foto van haar vader die sinds jaar en dag op het gepolitoerde dressoir prijkte was verdwenen. Hij ging voor het raam staan. Er was vandaag een hijskraan geplaatst die nu werkeloos op het veld stond. Hij keek in de richting van de bushalte, er stapten twee vrouwen uit, de storm verwaaide hun haren. Zijn vrouw was er niet bij. In het schemerdonker zag hij het silhouet van een hoofddoek over het veld dansen en verdwijnen tussen het puin van een die dag gesloopt huis.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten