of schippersdag was. Soms scheen de zon of sneeuwde het.
Blauwe sneeuw, zei mijn moeder, ze loog. Ze bedroog hem.
De woorden kende ik niet, ik leerde ze kennen in de loop der jaren.
De nachten telde ik wel, dan kwamen de vliegtuigen over.
Ik zwaaide naar de piloten. Mijn moeders bed lachte, ik hoorde
haar tong ratelen in haar strot, stomme reuzenratelaar.
De man droeg mijn moeders pyjama. Ze deden de zee na.
De geur van schuim heb ik altijd onthouden.
Die vulde mijn nachten, die keerde het tij. Ik kleurde
een zon boven zee, zweefvliegtuigen met dode piloten.
Gestreepte pyjama's in blauwe sneeuw. Het werd mei.